Zeef 250 g en een theelepel zout in een grote kom. Voeg 200 g boter toe en meng kort door de bloem. Giet het water beetje bij beetje erbij en kneed kort tot een samenhangend deeg. Wikkel het deeg in aluminiumfolie en laat het minimaal 30 min rusten in de koelkast.
Bestuif het werkblad met bloem en rol het deeg uit tot een rechthoek van 20 x 40 cm. Vouw het deeg in drieën: vouw eerst de onderste helft naar het midden en vervolgens de bovenste helft eroverheen. Draai het deeg een kwartslag en rol het opnieuw uit tot een rechthoek. Herhaal dit proces 4 keer. Laat het deeg tussen elke toer ongeveer 20 min rusten in de koelkast.
Rol het deeg uit tot een dikte van 2 à 3 cm. Steek rondjes uit met een uitsteker. Snijd kleinere ringen uit extra deeg en plaats deze bovenop de rondjes om hapjes met opstaande randen te creëren.
Leg de deegvormpjes op een bakplaat met bakpapier. Prik de bodems licht in met een vork. Bak de hapjes in een voorverwarmde oven op 200 °C gedurende 15 min.
Controleer de garnalen en verwijder eventueel nog resterende schalen of staarten. Meng de mayonaise, yoghurt en peterselie in een kom. Voeg de garnalen toe en roer voorzichtig door. Breng op smaak met peper en zout. Dek af en laat de salade 10 min in de koelkast staan. Smelt de 10 g in een steelpan op laag vuur. Voeg 15 g bloem toe tot een roux ontstaat. Laat dit 1 min garen. Giet geleidelijk de melk erbij. Blijf ondertussen roeren met een garde. Voeg de geraspte kaas toe. Roer tot deze volledig is gesmolten. Breng op smaak met nootmuskaat.
Schep met een lepel de garnaalsalade in elk bladerdeegpasteitje. Giet een klein beetje kaassaus over de garnaalsalade. Werk elk hapje af met verse tuinkers.